De grafkelder

Auteur: Nico Arts

Onder het hoogkoor van de St. Willibrorduskerk bevindt zich een grafkelder die sinds 2005 toegankelijk is voor het publiek. Misschien is deze kelder even oud als het koor van de kerk, het kan ook zijn dat de kelder in de vijftiende eeuw in het reeds bestaande koor werd aangelegd. De kelder is in de jaren omstreeks 1500 gedurende enkele decennia gebruikt als grafkelder voor de familie Van Doerne, maar er zijn ook twee latere bijzettingen bekend. In de loop van de eeuwen is het bestaan van deze kelder geleidelijk vergeten.

In 1881 werden kerkbanken verplaatst waarbij in de vloer een grote gebarsten steen tevoorschijn kwam. Dit bleek de sluitsteen van de grafkelder te zijn. Op de steen staat een tekst die luidt: “Hier leet begraven Henrick van Doerne bij sijnen vader Everden van Doerne oemen, brueder, kijnder, suster ende neve her sterf anno 1508 op S. Andriesavont. En Joffr. Cristina van Hemert sterf anno 1499 op S. Anne dach. Bidt voor diese sielen.” Na de ontdekking van 1881 is de steen buiten de kerk gebracht, in stukken geslagen en onder meer hergebruikt als contragewicht voor de dorpsklok en als stoep voor de kerk. Tegenwoordig ligt het grootste gedeelte van de steen (afmetingen 146 x 233 cm) in de doopkapel, waar het ontbrekende gedeelte is gebleven weten we niet. De steen is van donkere Belgische hardsteen, een in voorbije eeuwen vaak gebruikte steensoort voor grafstenen.

14_833

Tijdens een restauratie van de kerk werd in oktober 1964 de ingang van de kelder weer zichtbaar. Er werd toen geconstateerd dat er in de hoek van de kelder allerlei schedels en andere botten op een hoop lagen. Vermoedelijk is na de ontdekking van 1881 het meeste skeletmateriaal verplaatst en in de hoek gedeponeerd. Het is niet bekend of in 1881 en 1964 schedels en andere botten uit de kelder zijn gehaald, maar dat is wel aannemelijk (zie hierna). Bovendien is het mogelijk dat er botresten van elders in het koor, die buiten de grafkelder lagen begraven, tijdens de werkzaamheden in de kelder terecht zijn gekomen.

Middeleeuwse grafkelders, met name grote exemplaren zoals die van de St. Willibrorduskerk, zijn in de regio hoogst uitzonderlijk. De kelder van de St. Willibrorduskerk heeft een vloeroppervlak van 508 x 460 cm en een gebogen plafond (een zogenaamd tongewelf), met in het midden een hoogte van 187 cm. De vloer bestaat uit bakstenen, die meestal niet compleet zijn. Aan de westkant bevindt zich de toegang, bestaande uit een gebogen trap van baksteen. In de lengterichting bevinden zich aan weerszijden elk vijf dwars geplaatste bakstenen muurtjes, ook aan de oostzijde van de kelder bevinden zich vijf van dergelijke muurtjes. Op deze ongeveer 50 cm hoge muurtjes hebben houten doodskisten gestaan. In de noordoostelijke en zuidoostelijke hoek van de grafkelder zijn de muurtjes haaks tegen elkaar geplaatst, waardoor twee open “kisten” zijn ontstaan.

Uit de tekst op de sluitsteen en uit historische bronnen weten we dat de grafkelder diende voor het bijzetten van de heren Van Doerne en hun familie. Everard van Doerne (circa 1385-1462) zal de eerste zijn geweest die hier werd bijgezet. Blijkens het opschrift is het eveneens zeker dat in de kelder bijgezet werden Everard’s broer Henrick van Doerne (circa 1430-1508) en diens vrouw Christina van Hemert (vóór 1440-1499). Aannemelijk is dat dit eveneens geldt voor Everard’s zuster Catharina van Doerne (circa 1445-na 1490). Uit historische gegevens is bekend dat ook Everard’s neef Gerardus van Doerne (circa 1440-1506) in de kelder bijgezet werd. Verder is er een reeks van meer dan 20 andere personen uit het geslacht Van Doerne, waarvan misschien wel de helft eveneens in de grafkelder is bijgezet. Voor zover bekend zijn de laatste bijzettingen die van Wolphaart Evert van Wittenhorst (heer van Deurne van 1606 tot zijn dood in 1619) en Louis de Caesteecker, de drossard van Asten en Deurne, waarvan het lichaam op 26 mei 1711 in de kelder werd geplaatst.

‘Archeologisch’ onderzoek

Op 13 september 2004 heeft in de kelder een bescheiden “archeologisch” onderzoek plaatsgevonden, waarbij de inhoud van de kelder volledig werd verwijderd. In strikte zin was dit geen echt archeologisch onderzoek, want er hoefde niet te worden opgegraven. Het onderzoek bestond uit het met veger en blik verwijderen van het grotendeels vergane hout van de doodskisten, waartussen zich nog wat botmateriaal bevond alsmede overblijfselen van tientallen ijzeren spijkers. Deze spijkers moeten afkomstig zijn van planken waarmee de doodskisten waren getimmerd. Ook werden er enkele fragmenten van geelkoperen spelden (van doodskleden) en enkele ijzeren kisthengsels gevonden. De met veger en blik verwijderde resten werden afzonderlijk in een plastic zak verzameld per nis tussen de muurtjes en van de muurtjes zelf. Uiteraard werd ook de vulling van de beide “kisten” verzameld. De zuidoostelijke kist was afgedekt met twee hardstenen platen die in 1964 aangebracht moeten zijn. Onder deze platen bleken zich tal van menselijke skeletresten te bevinden. Deze zijn voorzichtig verwijderd en in kartonnen dozen afgevoerd.

Tijdens het onderzoek werd geconstateerd dat zich op twee plaatsen tegen de met stucwerk bedekte wanden nog afdrukken bevonden van houten doodskisten. Eén van die kisten had een lengte van 180 cm, de andere 133 cm. De kleinste kistafdruk bevond zich tegen de wand onmiddellijk rechts (zuidelijk) bij de ingang. Op de vloer bij die kistafdruk werden nog een aantal skeletresten van een kind gevonden. Het is aannemelijk dat de doodskist van dit kind zich na bijzetting in de kelder op de plek van de kistafdruk op de wand bevond.

Tijdens het bergen van de vulling van de grafkelder werden ook enkele voorwerpen aangetroffen die hier achtergelaten zijn in 1964, waaronder een lege bierfles, een verroest groot blik waarin zich blijkens het etiket stucsel heeft bevonden alsmede een loden koker met daarin een bericht uit 1964. Ook werd bij de “kist” met daarin de skeletresten op de wand de met potlood geschreven aantekening gevonden “M.v.d.Weerden 14/12-64”, vermoedelijk de naam van de metselaar die de “kist” afgedekt heeft met de stenen platen en de datum waarop dit gebeurde. In het plafond van de kelder is bovendien een in het stucwerk gegraveerde naam en datum gevonden (“A. Kuipers 31-X2-64”), vermoedelijk de naam van de stucadoor en de datum (oudjaar 1964) waarop stucwerk is aangebracht.

In het Archeologisch Centrum Eindhoven is de vulling van alle plastic zakken gezeefd en zijn de botten uit de kist voorzichtig afgeborsteld. Dit werk werd grotendeels uitgevoerd door vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. Vervolgens zijn de botresten soort bij soort gesorteerd en geïnventariseerd en beschreven door de fysisch antropologen (specialisten in menselijk botmateriaal) Steffen Baetsen en Leonie Korthorst. Ook zijn onder zo steriel als mogelijke omstandigheden kiezen verwijderd uit boven- en onderkaken, voor zover deze nog aanwezig waren. Deze gebitselementen zijn in 2010 in het Laboratorium voor Forensische Genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum door Eveline Altena en Risha Smeding onderzocht op de aanwezigheid van oud menselijk DNA. Dit heeft enkele resultaten heeft opgeleverd die in maart 2011 uitvoerig zijn beschreven in de speciaal over dit onderzoek aan de Universiteit van Leiden geschreven master scriptie van Risha Smeding.

De skeletresten

Helaas zijn de skeletresten (vermoedelijk in 1881) volledig door elkaar geraakt. Hierdoor is veel informatie verloren geraakt over de afzonderlijke in de kelder bijgezette personen. Bovendien zijn veel skeletresten niet of nauwelijks bewaard gebleven. Door de slechte conserveringscondities in de kelder is niet alleen het hout van de kisten bijna volledig verdwenen, maar zijn ook veel botresten geheel vergaan. Zo is er geen enkele rib gevonden, terwijl wervels nagenoeg ontbreken.

In totaal zijn er 376 botresten gevonden die in theorie van tenminste minimaal 20 verschillende individuen afkomstig zijn, maar zeer waarschijnlijk betreft het meer individuen. Zo zijn er bijvoorbeeld in totaal 17 verschillende schedels gevonden (de meeste slechts fragmentarisch) alsmede 6 verschillende onderkaken, maar geen enkele onderkaak past aan een schedel. In principe zouden alleen deze resten dus afkomstig moeten zijn van 23 verschillende individuen. Bovendien zijn er skeletresten gevonden van een aantal kinderen, waarvan de schedel geheel ontbreekt. Er is maar één individu waarvan met zekerheid gezegd kan worden dat de skeletresten vrij compleet zijn. Dit betreft een kind dat slechts zes jaar oud is geworden.

Van 34 skeletresten kan het geslacht worden bepaald. Dit betreft 16 keer een schedel, 12 keer een heupbeen en zes keer een onderkaak. Deze zijn afkomstig van 17 mannelijke individuen, 3 waarschijnlijk mannelijke individuen, 8 vrouwen en 5 keer een waarschijnlijk vrouwelijk individu. Overigens kunnen sommige heupbeenderen van personen afkomstig zijn waarvan ook een schedel of een onderkaak is aangetroffen. Ook zijn er skeletresten gevonden van minstens 4 verschillende kinderen, namelijk een baby, een ongeveer 6 jarig kind, een kind van 7 tot 11 jaar oud en een 14 tot 17 jarig kind.

Sommige botresten vertonen sporen van ziekten of ongevallen. Zo bevinden er zich botresten bij van personen met extra botweefsel op sommige botten, een teken dat deze mensen last hebben gehad van stijfheid. Eén kind heeft last gehad van bloedarmoede. Er is één schedel met een flinke deuk (circa 3 x 2 cm) in het bot, een overblijfsel van een zware wond als gevolg van ongeval of een gevecht.

Van alle schedels en onderkaken waarin zich nog tanden bevonden zijn monsters genomen voor DNA-onderzoek. Op grond van het onderzoek hiervan staat vrijwel vast dat zich in de grafkelder bijzettingen hebben plaatsgevonden van tenminste een vader en zoon, een moeder en zoon (of zus en broer, een grootvader en kleinzoon of broers of oom en neef alsmede een grootvader en kleinzoon en twee neven.

Besluit

Het voorgaande is slechts een voorlopige impressie van wat de resultaten van het onderzoek van de vulling van de grafkelder hebben opgeleverd. De bedoeling is hierover elders uitgebreid te publiceren.

Met dank aan Eveline Altena, Ludo Boeije, Bart van Driel, Hans Flapper, Theo de Jong, Luuk Keunen, Leonie Korthorst, Pieter Koolen, Sjaak Obers, Ton Spamer, Risha Smeding, Antoon Vissers alsmede de vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland.